Op een herfstige middag slenter ik door het bos, luisterend naar het knisperen van de bladeren onder mijn voeten. Ik voel mij een beetje gek. Een vreemde in deze wereld. Plotseling hoor ik een eigenaardig geluid. Ik kijk om mij heen maar zie niets bijzonders, behalve een groep berkenbomen. Daar zijn meestal de vliegenzwammen te vinden, weet ik. Ik verlaat het pad en sluip dwars door het bos om de rood met witte paddenstoelen te zoeken. In de verte zie ik een grote. Hoewel ik vooruitkom, raak ik maar niet dichterbij, alsof het met mij mee beweegt. Dan hoor ik het geluid weer. Het lijkt op een roepen, maar het is zo vaag dat ik het in de wind sla.
“Niet in de wind slaan!” fluistert iets van heel dichtbij. Verschrikt kijk ik naar boven. “Nee, beneden moet je zijn.” Vlak bij mijn voeten zie ik de grote paddenstoel, die zo onbereikbaar leek. Hij wiegt heen en weer. Bovenop zit een heel klein mannetje met witte baard, rode puntmuts en ogen die dezelfde groene kleur hebben als zijn enorme pantoffels.
“Jeetje!” is het enige dat ik uit kan roepen. “Wat is dit?”
“Nou zeg, je doet alsof je nog nooit een kabouter wippend op een paddenstoel hebt gezien? Ik woon hier al jaren, hoor.”
“Heus?”
“Ja, en ik zie jullie al eeuwen door het bos sluipen.”
“O.”
“Heb je mijn broers en zussen al gezien?”
Ineens zie ik dat veel kabouters in alle soorten en maten om mij heen staan. Met hun reusachtige ogen en weelderige lach, kijken ze mij aan. Een beetje van mijn stuk schiet ik in een onbedaarlijk geproest dat het midden houdt tussen schaterlachen en niezen. Snel komt een kaboutervrouw op mij toe rennen zwaaiend met een rode zakdoek.
“Nies gerust, hoor! Dat vinden wij helemaal niet erg,” piept ze luid. Lachend buk ik en pak de zakdoek van haar, waarmee ik de tranen van mijn wangen veeg. Zonder pardon trekt ze aan mijn schoenveters. “Kom mee, naar onze wijsneus. Hij zei al dat je zou komen.”
Tussen een verzameling grote en kleine vliegenzwammen zit een kabouter met een piepklein brilletje op zijn grote, donkere, bolle neus. Over zijn glazen heen kijkt hij mij liefdevol aan. Een schittering raakt mij. Beduusd kijk ik hem recht in zijn paarse ogen.
“Zo, ben je daar eindelijk. Kom bij mij zitten dan vertel ik je niets nieuws.” Nadat hij mij zijn naam heeft verteld, zegt hij “Weet je wat mij zo blij maakt? Dat steeds meer mensen vaker het bos bezoeken. Dankzij de Kroonna of hoe jullie dat ook noemen, hebben jullie de natuur herontdekt. Het is geen entertainment, maar een bron van puur genieten. Een enkele keer roep ik naar een voorbijganger. Je bent deze week de tweede bezoeker die ons ziet. Het is zo eenvoudig, gewoon door het bos wandelen en zijn. Dan heb je het ronduit goed met jezelf. O ja, vergeet mijn naam maar weer. Anonimiteit is weldadig.”
Een minuutje laat hij zijn eigen woorden tussen ons in dwarrelen. Dan vervolgt hij kirrend: “Het is ronduit verrukkelijk hoe ik gekoppeld ben met iedereen die in mijn hart zit. Denk ik bijvoorbeeld aan jou dan voel ik onmiddellijk onze kostelijke verbinding. En ik weet dat jij dat ook voelt. Hiya! Als je gewoon leeft vanuit je hart is alles wat er gebeurt goed. Alles gebeurt met een reden, maar goddank hoeven we die niet te weten. Haya! Kom, en wieg met mij mee op deze paddenstoel. Die is groot genoeg voor jou. Echt! Spelen is goed voor de hersenen.”
Terwijl zijn woorden nog nagalmen in mijn hoofd, schuif ik naast hem op de paddenstoel die ineens reusachtig groot is. Of ben ik zelf klein geworden? Net als toen ik een kind was, vergeet ik de wereld om mij heen en geniet van het heen en weer wippen. Vrolijk zing ik met hem mee: “Het leven is zo gek nog niet, kijk maar om je hee… hee… heen!”
Er is geen tijd, alleen luchtigheid. Dronken van lichtheid stap ik van de paddenstoel af. Ik wil nog iets vragen, maar… ik ben het vergeten. Het doet er niet meer toe.
“Zo, ga nu maar weer naar huis,” hoor ik hem zeggen.
“Mag ik nog een keer terug komen?”
“Altijd! Je hoeft alleen maar aan ons te denken.”
En weg zijn ze. Plotseling weer alleen kijk ik naar de paddenstoelen, die er heel gewoon uitzien. Op mijn weg terug naar het wandelpad bedenk ik dat ik vanaf nu nooit meer door het bos kan lopen, zonder te denken aan… ehhh, wie waren het ook alweer? Het had iets te maken met rood met witte stippen…
November 2020